Identiteitsconstructie

Niet lang geleden was ik op een doordeweekse avond te gast bij een grote bijeenkomst van de vakbond. De bouwvakker was de laatste tijd maatschappelijk in opspraak geraakt en daardoor was er verwarring ontstaan over de kerntaken van de bouwvakker. De dames en heren waren bijeengekomen op initiatief van hun voorman en het doel van deze eenmalige avond was om met elkaar tot een consensus te komen over wat (en wie!) de bouwvakker nou eigenlijk was. De bouwvakkersidentiteit. Zelf had ik er nooit zo’n last van, maar het raakte me om te zien dat er onder de aanwezigen blijkbaar toch veel twijfel, onzekerheid en onduidelijkheid bestond over onze identiteit. 

Er waren zeker 25 bouwvakkers, oude en jonge, zelfstandige en loonarbeiders, moderne en ouderwetse, mannen en zelfs enkele vrouwen. Verwachtingsvol, alle genodigden mochten zich immers tot het neusje van de bouwzalm beschouwen, nam iedereen plaats aan de grote, ronde tafel. Het beloofde een memorable avond te worden en men zou dit varkentje wel eens even wassen. Bovendien was er soep en er waren verse saucijzenbroodjes.

Iemand vertelt bij de voorstelronde gefrustreerd dat het hem elke keer weer aangrijpt als hij bij de kapper zit en er gevraagd wordt wat voor werk hij doet. Als hij dan zegt dat hij bouwvakker is, komt er altijd de vraag of hij dan zeker geen bouwkunde heeft gestudeerd. Vreselijk vindt hij dat. Instemmend geknik en gehum. Ik reageer verbaasd en adviseer de man een andere kapper te nemen. Niemand durft te zeggen dat de man eigenlijk kaal is (en dit doet natuurlijk verder ook niets af aan de geldigheid van het advies).

Er was een strak programma in elkaar gezet dat zou beginnen met vier korte inleidingen van vijf minuten waarin bevlogen bouwvakkers oreerden over de pracht van hun vak. Tijdens deze korte praatjes zou iemand op een whiteboard de belangrijkste kernwoorden opschrijven. Anderhalf uur later werd het laatste betoog van vijf minuten afgesloten en was er geen stukje wit meer te zien op het whiteboard. Driftig werd er meegeschreven. De bouwvakkers waren in hun nopjes met zoveel kernwaarden.

In de basis leek iedereen het, gek genoeg, aanvankelijk volledig met elkaar eens; bouwvakkers bouwen. Het zijn vakmensen, ambachtslieden. Maar wat bouwen bouwvakkers dan? Zijn dat huizen of flats of viaducten of zelfs wegen? Stopt het bij casco of begint het dan juist pas? En tuinhuisjes en boomhutten dan? De twee afgevaardigden van De Jonge Bouwvakker hadden het zondagse pak van hun vader geleend en zaten met hun armen over elkaar afwisselend naar het plafond en hun mobieltje te kijken (ik denk dat ze elkaar berichtjes aan het sturen waren). Af en toe sprongen ze op en strooiden driftig met viriliteit (en druppeltjes spuug). “Tuinhuisjes? Dat is niets voor de bouw! Tuinhuisjes zijn voor hobbyisten! Wij bouwen flats, hoogbouw voor de betere bouwvakkers!”

De vragen bleven komen. Waarmee wordt er dan gebouwd? Is dat alleen met steen of ook met hout, of ben je eigenlijk niet gewoon een timmerman? En bouwt men alleen wat de opdrachtgever, de maatschappij zo u wilt, wil dat er gebouwd wordt, of heeft de bouwvakker meer recht op vrijheid en moet hij/zij kunnen bouwen wat hij wil? Voor sommigen dekt bouw ook onvoldoende de lading, zij spreken liever over waardevermeerderende constructiewerkzaamheden in het ruimtelijk domein, zowel kwantitatief als kwalitatief. Meteen springt een stevig gebouwde man op. Hij snapt weliswaar niet alles van wat er gezegd wordt, maar het woord constructie vindt hij in elk geval stigmatiserend en nodeloos verwarrend, omdat zijn werk voornamelijk bestaat uit sloopwerkzaamheden. Ook slopen hoort bij de bouw! Overigens maakt het hem dan weer niet zoveel uit wat er gesloopt moet worden of van wie. Als hij maar kan slopen. “Ik sloop, dus ik besta!” Weer volgde een instemmend applaus.

In de kakofonie van stemverheffingen neemt de opzichter het woord. Het voorstel wordt geopperd om, zo na de pauze waarbij men even lekker met kaakjes en kletskoppen mag mopperen bij het koffiezetapparaat, een voor een de whiteboardwoorden langs te gaan. Een woord mag alleen op het bord blijven als het unaniem, door alle aanwezigen, wordt ondersteund. 

“Goed, wat houden we nu over?” vraagt de opzichter een goed uur later. “Ah, bouw. Mooi. Daar kunnen we wat mee. Dat is een uitstekend startpunt voor het volgende bouwbesluit! Dank allemaal voor deze constructieve bijeenkomst!” 

En de sloper? Het kost hem zichtbaar moeite zich in te houden.